(de ~ (m.), ~en/~s); Inspirator, stuwende kracht
‘En jongedame, waar is deze hendel voor?’
‘Da's de koppeling.’
‘En deze?’
‘De rem.’
‘Voor of achter?’
‘Voor.’
‘En wat doe je met dat voetje?’
‘Schakelen.’
‘En wat zou er gebeuren als ‘ie in z’n één staat en je laat de koppeling in een keer los?’
‘Ehm, afslaan?’
‘Nee, dan rijd je op je achterwiel, maar dat doen we pas in les twee.’